Etant donnés (2000) is een vervolgtekst op de monoloog Zij was en zij is, zelfs (geschreven in 1975; met première in 1990) van Jan Fabre voor de actrice en muze Els Deceukelier.
Etant donnés: 1. La chute d’eau, 2. Le gaz d’éclairage is de titel van Duchamps laatste werk: een kijkkast met een verweerde houten deur in bakstenen lijst. In de deur zitten twee kijkgaten die uitzicht bieden op een installatie: een vrouwelijk naakt van wie het hoofd niet te zien is, liggend op een bed van blaren en takken, in haar hand een gaslantaarn, op de achtergrond een waterval. Haar vagina valt meteen op door haar vreemde anatomie. Het is een bevreemdend beeld dat de toeschouwer in de rol van voyeur dwingt.
Bij deze monoloog kiest Fabre voor een opmerkelijke dialoog tussen de vrouw en haar vagina. Terwijl de vrouw illusies koestert van bekoorlijkheid en macht, roept haar geslacht haar telkens terug naar de drift en het seksuele verlangen Haar vagina benoemt alles wat de vrouw niet zegt, misschien wel denkt, maar niet wil blootgeven omwille van haar imago. Weerkerend motief in de voorstelling is deze keer ‘wacht even, wacht even’. Metamorfose staat centraal in deze monoloog, niet alleen door de voortdurende stemwissel, maar ook door de gestage vervelling van haar huid.
Sinds de zomer van 69
Tussen ’s morgens 10 en ’s avonds 5
Lig ik op mijn rug
Met mijn benen open
Wacht even
Wacht even
Wacht even
Even wachten
Ik lig op mijn rug
Met mijn benen open
Achter een oude versleten deur
In stilte
Ik zwijg
En kijk alleen maar
In de deur zijn op ooghoogte
Twee scheuren of zijn het twee gaatjes?Fragment uit ‘Etant donnés
tekst, regie en scenografie Jan Fabre actrice Els Deceukelier licht Jan Fabre, Harry Cole kostuums Daphne Kitschen make up Gerda Van Hoof lichtontwerp Harry Cole, Jan Fabre technische coördinatie Geert Van der Auwera muziek Peaches - Diddle My Skittle, uit The Teaches of Peaches / Guns N'Roses - Knockin' on Heaven's Door, uit Live Era '87-'93 Etant donnés werd gecreëerd in 2004 door Troubleyn/Jan Fabre (Antwerpen, België), in coproductie met Centre du Développement Chorégraphique / Midi-Pyrénées (Toulouse, Frankrijk) en met de steun van de Direction Régionale des Affaires culturelles Midi-Pyrénées en la Région Midi-Pyrénées première 11.02.2004, Théâtre National de Toulouse, FR
Uit: Prof. Dr. Luk Van den Dries, "Corpus Jan Fabre. Observaties van een creatieproces", Uitgeverij Imschoot, Gent, 2004, pp. 33-34
Voor Els Deceukelier, zijn langjarige theatrale muze, schreef Fabre ‘Etant donnés’, een vervolg op ‘Zij was en zij is, zelfs’ (1991) en een bewerking van de laatste installatie die Marcel Duchamp voor zijn dood creëerde. Deze portretteert een naakte vrouw, het hoofd onzichtbaar, de benen gespreid, op een bed van dode takken. Je kan de installatie alleen maar bekijken door twee gaten in een houten poort, een eminent voyeuristische constructie. In Fabres enscenering spreekt de vrouw terug. Dat zwijgende lichaam dat zich onthult voor de blik van het verlangen, begint te spreken. Daardoor onttrekt ze zich aan de blik, ze ontsnapt aan het gezichtsveld van de starende ogen, haar terug-spreken brengt de onzichtbare kijker in verwarring. Zijn verlangende blik wordt opgezogen door de geopende vagina. Met die vagina is iets vreemds aan de hand, het is een brandpunt in de installatie maar wordt door Duchamp uit het symmetrische lood geslagen doordat die vagina lichtjes verplaatst werd in de anatomie van de vrouw. Het wordt een soort schuinse spleet, een wat loensende vulva. Dit gegeven wordt in de enscenering van Fabre nog versterkt. De vagina krijgt namelijk een stem, ze wordt in de tekst van Fabre een personage. De vrouw bevindt zich niet langer in het geile epicentrum van de machtige blik, maar spreekt over het eigen verlangen. Haar verlangen heeft vele monden. Ze spreekt uit haar huid, uit haar achterste, uit al haar openingen. Haar verlangen heeft geen tekort, zoals de blik van de mannen. Ze is een overvloed aan stemmen. Ze is een meervoudsvorm. In de performance van Els Deceukelier wordt dat zeer expliciet gemaakt. In de loop van de voorstelling vindt er een gestage vervelling plaats, haar huid bladdert af, ze wordt onkenbaar. Ook haar mond verplaatst zich van tussen haar kaken naar de vagina dentata en terug. Ze geeft stem aan een lichaam zonder hoofd, aan dat driftlichaam in haar, aan dat slavenlichaam in haar, aan die vele monden van dat stomme lichaam dat zich bekeken weet. En dat zich onttrekt aan de blik omdat het zo veelvormig is, zo onuitputtelijk veranderend. Het terugsprekende vrouwenlichaam wordt op die manier gemultipliceerd, wat boven is wordt onder, elke vaste structuur wordt onderuit gehaald. De vrouw wordt een machine, wordt een pop, wordt een pulserend schakelinstrument. De vrouw in het recente werk van Fabre incarneert het toekomstlichaam. Ze vertegenwoordigt niet langer een carnavalesk lichaam dat de cyclus van het hogere en het lagere verbindt, maar ze is een bundel intensiteiten, een netwerk van pulsaties zoals de filosoof Gilles Deleuze zich het lichaam droomde. Het is een lichaam dat uit het eigen territorium breekt, zich niet laat beknellen door het eigen geraamte of het toevallige vlees, en zich evenmin ondergeschikt maakt aan de blik van de ander. Wanneer Els Deceukelier na haar voortdurende transformaties, haar monsterlijke metamorfoses, haar verglijding doorheen vele gedaantes en talloze mogelijkheden, zich aan het eind van de voorstelling toch aan de blik van het publiek aanbiedt, weten we dat we haar nooit kunnen bezitten. Ze is geëxplodeerd tot een eindeloos zich vertakkend wezen. Zoals de ondergrond waarop ze zich heeft uitgestrekt. (...)